Afgelopen week, tijdens het kijken naar Keuringsdienst van Waarde, werd ik weer teruggebracht bij een oud idee waar ik eens iets over wilde schrijven. Ik wilde namelijk eens schrijven over het eigenaardig menselijk vermogen om dieren te discrimineren. Soms gaat het best ver, dat zelfs de eigenaar van een bepaald huisdier direct mee wordt genomen in de bevooroordeling. Zo wordt er best vaak gevraagd of men een katten- of hondenmens is. ‘Bent u een konijnenmens?’, wordt zelden gevraagd. Je moet kiezen tussen een kat of een hond. ‘Hoezo beiden?’, hoor je eveneens niet zo vaak, want blijkbaar is er toch in de meeste gevallen wel een bepaalde voorkeur voor de één boven de ander.
Ondanks dat beide dieren om totaal andere redenen zijn gedomesticeerd en dus het bezit van de één, bezit van de ander totaal niet uitsluit. Toen de mens de agrarische era inging was het handig om een kat te hebben tegen het ongedierte (een naam pas toen voor het eerst moet zijn gebruikt) om de opbrengst van de oogst te verzekeren en een hond om alarm te slaan plus mogelijk om vee (ook daarop komen we terug) te herden. Maar ja, dat zijn niet de kenmerken waar je als baasje mee geconfronteerd wordt. Afhankelijk van of het een honden- of kattenmens is die je aanspreekt ben je als kattenbezitter een vrij persoon (mogelijk met leidinggevende capaciteiten) of totaal onbetrouwbaar en als hondenbezitter loyaal en sociaal of een volgzaam kuddedier waar richting aan moet worden gegeven.
Er zijn mensen die gruwelen bij de gedachte dat een hond of kat worden geserveerd bij het avondeten. Zij zullen dan ook bij het aanzicht van Aziatische markten met een grote boog er omheen lopen, uit angst een gerookte Golden Retriever of je gestoofde Perzische te moeten aanschouwen. Ze mijden Chinese restaurants waarvan wordt beweerd dat ze hond serveren. Het artikel in de krant dat bij Het Chinees-Indische restaurant Wai Fuk Yoe straathond op het menu staat moest worden gerectificeerd, want het betrof een gecertificeerd rashond met stamboom, is humor die perfect illustreert hoe onsmakelijk wij westerlingen het vinden dat onze vierpotige en natneuzige vriend überhaupt gegeten zou worden. Net zoals de Helmonder die kattenmepper wordt genoemd, omdat zij gedurende de hongerwinter de dakhaas oppeuzelde. Een privilege die niet veel dieren hebben.
Het lukt ons om overdag de kinderen mee te nemen naar de kinderboerderij, waar ze hangbuikzwijntjes en schattige jonge schaapjes knuffelen. Na afloop keren we huiswaarts en eten zonder blikken of blozen bij onze lunch een omelet met bacon. En ‘s avonds komt de lekker malse lamsbout op tafel. Ja, een stukje vlees hoort er nu eenmaal bij. Maar toch vind ik het interessant waarom we hierbij dit onderscheid niet maken. Net zoals het gehaktschandaal, waarbij de meesten vooral verontwaardigd waren dat het mooie elegante en edele dier, de paard, werd verkocht als rundergehakt. Dat het vlees van een paard veel gezonder is, was een argument waar weinig oor naar was. En het echte probleem, dat paardenvlees een stuk goedkoper is dan rund en het dus om pure fraude ging, was allemaal ondergeschikt. Maar ja, een koe is dan ook vee, bedoeld om geslacht te worden, en een paard is om ‘s weekends in draf op het strand of in het bos te genieten van de vrijheid en al het mooie wat Moeder Natuur ons heeft te bieden.
Maar zelfs al het moois in de natuur wordt tegen elkaar afgewogen. Het ene insect vinden we mooi en het ander noemen we ongedierte waarbij de schoonheid direct moeilijk of niet te bespeuren is. Iemand die een muis of rat als huisdier heeft, weet dat er genoeg mensen zijn die direct terugdeinzen wanneer zij met het huisdier worden geconfronteerd. Andere knaagdieren, zoals hamsters, cavia’s, konijnen en eekhoorns genieten de menselijke goedkeuring. Zo ook bij vlinders, welke het thema van de Keuringsdienst van Waarde waren, hoeven niet bang te zijn dat wij ze met een vliegenmepper van het leven beroven. Nou ja, niet alle vlinders. Nachtvlinders zijn wel de Sjaak. Mochten die ‘s avonds, wanneer je rustig een boek probeert te lezen, met hun irritante gefladder tegen lampen aan blijven botsen, wordt ie zonder al te veel gedachte met een sierlijke klap permanent verlost van z’n fascinatie voor het licht.
En nu zie ik dus dat er een hype is rondom opgezette vlinders in glazenkistjes en stolpen. Ongeveer een jaar geleden zag ik er toevallig een paar in een etalage van een winkel gespecialiseerd in nogal artistieke interieur decoratie. Gefascineerd door de schoonheid van de vlinders en sommige torren, begon ik me voor het eerst af te vragen waarom ik deze juist zo mooi vond en anderen gedachteloos zou doodslaan. En dat er dan als ethische vraag wordt geïnformeerd of de vlinders een natuurlijke dood zijn gestorven, vind ik vooral interessant waarom deze vraag überhaupt wordt gesteld. De wetenschap dat deze kleurige sierlijke fladderaars zijn gekweekt en vermoord enkel om je interieur te decoreren is blijkbaar ondraaglijk, terwijl er eveneens iets valt te zeggen voor het feit dat je sowieso je huis opfleurt met een karkas (ongeacht hoe ze om het leven zijn gekomen). Persoonlijk vind ik ze gewoon mooi, maar blijkbaar (zo leerde het programma mij) is de prijs wel veel te hoog. Al noemen we dit laatste met een mooi woord, met een lelijke klank, marktwerking.
Ja, die schilderijtjes van vroeger hadden zeker iets akeligs. Dat heb ik (helaas) niet bij die nieuwe decoratielijstjes.
Ik weet wel dat je vroeger van die schilderijtjes had met daarin vastgepinde dode vlinders. Zelf vind ik dat toch wel erg akelig.